Sitemap | Chercher | Contacter |
Albino Luciani > Teksten en toespraken






Algemene audiëntie op woensdag 13 september 1978

"Het geloof"


 

geluidsfragment in het Italiaans

 

 

Mijn eerste groet is gericht tot mijn medebroeders de bisschoppen, die ik hier talrijk aanwezig zie.

 

Paus Johannes heeft in een aantekening, die ook gedrukt werd, gezegd: "Deze keer heb ik mijn retraite gedaan over de zeven lampen op de weg naar heiliging." Zeven deugden wilde hij zeggen, namelijk geloof, hoop, liefde, voorzichtigheid,

rechtvaardigheid, sterkte en matigheid. Misschien zal de Heilige Geest vandaag de arme Paus wel helpen om tenminste een van deze lampen te verklaren, de eerste: het geloof. Hier in Rome leefde een dichter, Trilussa, en ook hij heeft getracht over het geloof te spreken. In een bepaald gedicht heeft hij gezegd: "Dat blinde oudje, dat ik ontmoette die avond toen ik in het bos verdwaald was, / zei mij: als je de weg niet kent, / zal ik, die ze ken, je vergezellen. / Als je de kracht hebt om met mij mee te gaan, / van tijd tot tijd zal ik je een woordje zeggen, tot ginds verderop, waar een cypres staat, / tot daar op de top, waar een kruis staat. / Ik antwoordde: Het zal wel waar zijn... maar ik vind het maar vreemd, / dat ik gegidst kan worden door iemand die niet kan zien...

De blinde nam mij toen bij de hand / en fluisterde: Ga. - Zij was het geloof". Als poëzie, mooi; als theologie, gebrekkig. Gebrekkig, want als het gaat om het geloof, dan is de grote spelleider God, want Jezus heeft gezegd: Niemand kan tot Mij komen, als de Vader hem niet trekt. Paulus had het geloof niet, maar integendeel vervolgde de gelovigen. God wachtte hem op op de weg naar Damascus: "Paulus, - zei Hij hem, - droom er niet van om je steigerend te verzetten, of met de hoeven te slaan als een schuw paard. Ik ben die Jezus, die jij vervolgt. Ik heb plannen met jou. Het is nodig, dat- jij verandert!" Hij heeft zich overgegeven, Paulus; hij heeft zich veranderd, zijn hele leven omgegooid. Enige jaren later zal hij aan de Filippenzen schrijven: "Die keer, op de weg naar Damuscus, heeft God mij gegrepen; sindsdien doe ik niets anders dan achter Hem aanhollen, om te zien of ook ik in staat zal zijn om Hem te grijpen, Hem navolgend, Hem beminnend altijd meer". Ziehier wat het geloof is: zich overgeven aan God, maar veranderend het eigen leven. Iets wat niet altijd gemakkelijk is. Augustinus heeft zijn reis naar het geloof verteld; vooral in de laatste weken was het verschrikkelijk, wanneer je het leest, dan voel je als het ware zijn ziel huiveren en worstelen in innerlijke strijd. Aan de ene kant God, die roept en aandringt, en aan de andere kant de oude gewoonten: 'Oude vriendinnen - schrijft hij - en ze trokken mij zachtjes aan mijn kleed van vlees en zeiden mij: Augustinus, hoe komt het, jij laat ons in de steek? Let op, dat je dan dit niet meer zult kunnen doen, dat je ook dat niet meer zult kunnen doen en voor altijd!' Moeilijk! "Ik was - zegt hij - in een toestand als van iemand, die in bed ligt 's morgens. Ze zeggen hem: 'Eruit, Augustinus, sta op!' Ik echter zei: 'ja, straks, nog even'. Ten slotte heeft de Heer mij een flinke duw gegeven, ik ben eruit gekomen. Zie je, je moet, niet zeggen: ja, maar; ja, maar straks. je moet zeggen: Heer, ja! Terstond! Dat is het geloof. Met edelmoedigheid antwoord geven aan de Heer. Maar wie is het, die zo dit 'ja' zegt? Hij, die nederig is en zijn vertrouwen stelt in God helemaal! "

Mijn moeder vertelde mij, toen ik wat groter was: als klein kind ben je erg ziek geweest: ik heb je van de ene naar de andere dokter moeten brengen en hele nachten bij je moeten waken; wil je dat wel geloven? Hoe zou ik hebben kunnen zeggen: Mama, ik geloof je niet? Ik geloof het direct, ik geloof wat je mij zegt, maar ik geloof heel bijzonder in jou. Zo is het ook met het geloof. Het is niet alleen maar een kwestie om te geloven aan de dingen, die God ons heeft geopenbaard, maar aan Hem, die ons geloof verdient, die ons zozeer heeft lief gehad en zoveel heeft gedaan uit liefde voor ons.

 

Het kan ook moeilijk zijn sommige waarheden te aanvaarden, want de geloofswaarheden zijn van twee soorten: sommige aangenaam, andere onaangenaam voor onze geest. Bij voorbeeld, het is prettig te horen, dat God zoveel genegenheid heeft jegens ons, meer genegenheid dan een moeder heeft jegens haar kinderen, zoals Jesaja zegt.

 

Hoe prettig is dat en sympathiek. Er is een grote Franse bisschop geweest, Dupanloup, die de gewoonte had om aan de rectoren van de seminaries te zeggen: 'Voor de toekomstige priesters, weest als vaders, weest als moeders'. Dat is prettig. Met andere waarheden hebben wij echter moeite. God moet straffen, als ik mij echt verzet. Hij loopt mij achterna, Hij smeekt mij om mij te bekeren en ik zeg: nee!

 

Als het ware ben ik het die Hem dwing mij te straffen. Dat is niet prettig. Maar het is een geloofswaarheid. Er is nog een laatste moeilijkheid, de Kerk. Paulus vroeg: Wie zijt gij, Heer? - Ik ben die Jezus, die jij vervolgt'. Een licht, een bliksemschicht heeft zijn geest doorstraald. Ik vervolg Jezus niet, ik ken Hem niet eens, integendeel ik vervolg de christenen. Men ziet dat Jezus en de christenen, dat Jezus en de Kerk een en hetzelfde zijn: onverbreekbaar, onafscheidelijk.

 

Leest Paulus: "Corpus Christi quod est Ecclesia". (Lichaam van Christus dat is de Kerk). Christus en de Kerk is een en hetzelfde. Christus is het Hoofd, wij, Kerk, zijn Zijn ledematen. Het is niet mogelijk het geloof te hebben en te zeggen: ik geloof in Jezus, ik aanvaard Jezus, maar ik aanvaard de Kerk niet. Men moet de Kerk aanvaarden, zoals zij is, en hoe is die Kerk? Paus Johannes heeft haar genoemd: Mater et Magistra, Moeder en Leermeesteres. Oňk leermeesteres.

 

Paulus heeft gezegd: "Eenieder moet ons beschouwen als helpers van Christus en beheerders en uitdelers van Zijn geheimen".

Als de arme Paus, als de bisschoppen, de priesters de leer uiteen zetten, dan doen zij niets anders dan Christus helpen. Het is geen leer van ons, het is die van Christus; wij moeten ze alleen maar bewaren en aanbieden.

Ik was er bij, toen Paus Johannes het Concilie heeft geopend, op 11 oktober 1962. Op een zeker moment heeft hij gezegd: "Wij hopen, dat met het Concilie de Kerk een sprong zal maken naar voren". Allen hebben wij dat gehoopt; maar, een sprong naar voren, op welke weg? Hij heeft dat direct gezegd: op de weg van zekere en onveranderlijke waarheden. Hij heeft er niet eens over gedroomd, Paus Johannes, dat het die waarheden zelf waren, die op weg zouden gaan, vooruit zouden gaan en dan langzaamaan zouden veranderen. De waarheden zijn zoals ze zijn; wij moeten gaan op de weg van die waarheden, ze steeds beter begrijpend, ons aanpassend aan de tijd, en ze voorstellend in een vorm die aangepast is aan de nieuwe tijden. Ook Paus Paulus had diezelfde gedachte. Het eerste wat ik, pas Paus geworden, gedaan heb, is dat ik de privé-kapel van het pauselijk verblijf ben binnen gegaan; daar, achterin, heeft Paus Paulus twee mozaďeken laten aanbrengen: Sint Petrus en Sint Paulus: Petrus die sterft, Paulus die sterft; maar onder Petrus staan de woorden van Jezus: Ik zal voor je bidden, Petrus, dat je geloof nooit bezwijke. Onder Paulus, die de slag met het zwaard ontvangt: Ik heb mijn wedloop voleind, ik heb het geloof bewaard. - Gij weet, dat in de laatste toespraak van 29 juni, Paulus VI heeft gezegd: na vijftien jaar pontificaat mag ik de Heer danken, dat ik het geloof heb verdedigd en bewaard.

 

De Kerk is ook moeder. Indien zij de voortzetting is van Christus en Christus is goed, dan moet de Kerk goed zijn; goed jegens allen; maar wat als er soms slechte mensen zijn in de Kerk? Wij hebben onze moeder. Wanneer moeder ziek is, wanneer zij eens invalide zou worden, dan zou ik nog meer van haar gaan houden. Hetzelfde met de Kerk. Als er fouten en gebreken zijn, en die zijn er, dan mag toch nooit onze genegenheid voor de Kerk minder worden. Gisteren en daarmee eindig ik - heeft men mij een exemplaar gegeven van Cittá Nuova: ik zag, dat ze daar gepubliceerd hebben, opgenomen op band, een korte toespraak van mij met het verhaal van een gebeurtenis. Een predikant, McNabb, een Engelsman, sprekend in Hyde Park, had gesproken over de Kerk. Toen hij klaar was, vroeg iemand het woord en zei: 'Mooie woorden, die van u. Maar ik ken een katholiek priester, die zich niet heeft bezig gehouden met de armen, maar er voor gezorgd heeft rijk te worden. Ik ken ook katholieke mannen, die ontrouw zijn geweest aan hun vrouwen. Ik houd niet van die Kerk vol met zondaars'. De pater zei: 'Een beetje gelijk hebt u, maar mag ik een opmerking maken? - Vergis ik mij, dat het boordje van uw hemd een beetje vuil is? - Hij antwoordt: ja dat moet ik erkennen. - Maar is het vuil, omdat u geen zeep gebruikt hebt, of omdat u wel zeep gebruikt hebt, maar zonder enig resultaat? - Neen, zegt hij, ik heb geen zeep gebruikt. - Ziedaar. Ook de Katholieke Kerk heeft buitengewoon goede zeep: het evangelie, de sacramenten, het gebed. Het evangelie gelezen en beleefd, de sacramenten op juiste manier toegediend en ontvangen, het gebed goed gebruikt, zouden een wonderlijk goede zeep zijn, geschikt om van ons allen heiligen te maken. Wij zijn niet alle heiligen, omdat wij die zeep niet voldoende hebben gebruikt. Laten wij trachten te beantwoorden aan de verwachtingen van de pausen, die het Concilie hebben bijeen geroepen en hebben toegepast: Paus Johannes, Paus Paulus. Laten wij ons best doen de Kerk beter te maken, door zelf beter te zijn. Ieder van ons en de gehele Kerk zou het gebed kunnen bidden, dat ik de gewoonte heb om te bidden: Heer, neem mij zoals ik ben, met mijn gebreken en met mijn fouten, maar laat mij worden, zoals Gij wenst, dat ik zal zijn.

 

Ik moet nog iets zeggen tot onze dierbare zieken, die ik daar zie. Gij weet het, Jezus heeft gezegd: Ik verschuil mij achter hen; wat aan hen wordt gedaan, wordt aan Mij gedaan. Dus in hen vereren wij de Heer zelf, en wensen hun toe dat de Heer hun nabij moge zijn, hen moge helpen en steunen.

Maar, rechts staan de jonge bruidsparen. Ze hebben een groot sacrament ontvangen; laten wij hun toewensen, dat dit sacrament dat ze hebben ontvangen, hun werkelijk moge brengen niet slechts de goederen van deze wereld, maar meer nog geestelijke genaden. In de vorige eeuw was er in Frankrijk Frédéric Ozanam, een groot professor; hij gaf les aan de Sorbonne, welsprekend, reuze knap! Met hem bevriend was Lacordaire, die zei: "Hij is zo knap, hij is zo goed, die wordt priester, zal een groot bisschop worden". Neen! Hij heeft een flink meisje ontmoet en ze zijn getrouwd. Lacordaire vond het jammer en heeft gezegd: "Arme Ozanam, ook hij is in de valstrik gevallen!" Maar twee jaar later kwam Lacordaire hier naar Rome, en werd ontvangen door Pius IX. "Kom, pater, - zei die -, kom. Ik heb altijd horen zeggen, dat Jezus zeven sacramenten heeft ingesteld: nu komt u en gooit de hele boel in de war; u vertelt mij, dat Hij zes sacramenten heeft ingesteld en een valstrik! Neen, pater, het huwelijk is geen valstrik, het is een groot sacrament!" Daarom geven wij opnieuw onze goede wensen aan die dierbare bruidsparen: dat de Heer hen zegene!