geliefde zonen en dochters uit heel de katholieke wereld,
Door Gods geheimenisvolle en vaderlijke goedheid tot de zeer zware verantwoordelijkheid van het pausschap geroepen, willen wij u allen begroeten. Wij wensen dat die groet onmiddellijk moge worden verstaan door alle mensen ter wereld die op dit ogenblik naar ons luisteren en die wij, volgens de leer van het evangelie, uitsluitend als vrienden en broeders beschouwen. Voor u allen dus heil, vrede, barmhartigheid en liefde: 'De genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met u allen' (2 Kor. 13, 13).
We gaan nog gebukt onder het besef tot welk ontzagwekkend ambt wij zijn verkoren. Evenals de heilige Petrus lijkt het ook ons alsof we onze voeten op de wankele golven hebben gezet, en door een felle wind heen en weer geschokt roepen wij evenals hij tot de Verlosser: 'Heer, red mij' (Mt. 14, 30). Maar ook wij hebben Christus' manende doch vriendelijke stem ons moed in horen spreken: 'Kleingelovige, waarom heb je getwijfeld?' (Mt. 14, 31). Wanneer de menselijke krachten voor die zware taak alleen niet volstaan, zal de hulp van de almachtige God, die de kerk door generaties mensen heen tussen zoveel geschillen en tegenslagen door verder leidt, ook ons, nederige en jongste Servus servorum Dei, niet ontbreken. Hand in hand met Christus als het ware en op Hem steunend zetten wij ons aan het stuur van het schip, dat de kerk is. Het is een sterk en veilig schip, zelfs als het stormt, want de Zoon van God is erin aanwezig, die de bron en oorsprong is van troost en zege. Zoals de heilige Augustinus met een beeld dat de oude vaders dierbaar was, zegt: het schip van de kerk heeft geen reden tot vrezen want het wordt door Christus geleid: 'Al wordt het schip heen en weer geschud, het blijft een schip. Alleen dat schip draagt de leerlingen en neemt Christus op. Op zee loopt het gevaar, maar zonder het zouden we onmiddellijk omkomen'. Alleen op dat schip valt heil te vinden: sine illa peritur!
Door dat geloof gesterkt gaan wij verder. Volgens zijn onfeilbare belofte zal Gods hulp ons niet ontbreken: 'Ziet Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld' (Mt. 28, 20). Uw eensgezinde vriendschap en uw aller spontane medewerking zullen de last van onze dagelijkse taak verlichten. Daarom aanvaarden wij die ontzaglijke verantwoordelijkheid in het besef dat de katholieke kerk onvervangbaar is, dat haar geweldige geestelijke kracht een waarborg van vrede en orde is en dat zij als zodanig in de wereld tegenwoordig is en door de mensen over de hele aarde wordt erkend. De weerklank die zij dag in dag uit bij de mensen oproept, getuigt ervan dat zij ondanks alles in het hart van de mensen leeft, ook van hen die niet met haar waarheden instemmen en haar boodschap niet aanvaarden. Zoals het Tweede Vaticaans Concilie verklaart, 'breidt (de kerk) zich tot alle streken uit, treedt zij in de geschiedenis van de mensen binnen en blijft zij toch tevens boven de tijden en de grenzen van de volkeren verheven. Dwars door de beproevingen en de wederwaardigheden heen schrijdt zij voort, gesterkt door de kracht van Gods genade, die haar door de Heer werd beloofd. Zo is zij bij machte om in de zwakheid van het vlees niet van de oprechte trouw af te wijken, maar de waardige bruid van haar Heer te blijven. Dank zij de werking van de Heilige Geest houdt zij niet op zichzelf te vernieuwen, tot zij door het kruis het licht bereikt dat geen ondergang meer kent' (Lumen gentium, 9) Volgens Gods plan is 'de vergadering van hen die gelovend naar Christus opzien als naar de bewerker van het heil en het beginsel van eenheid en vrede' door Hem tot kerk gemaakt 'om voor allen en ieder afzonderlijk het zichtbare sacrament te zijn van deze heil brengende eenheid'.
In dit licht zetten wij ons met al onze lichamelijke en geestelijke krachten geheel en al in voor de universele zending van de kerk, hetgeen zoveel betekent als in dienst van de hele wereld willen staan, namelijk in dienst van de waarheid, de rechtvaardigheid, de vrede, de eendracht en de samenwerking binnen de naties en de samenwerking tussen de volkeren. Op de eerste plaats sporen wij de zonen van de kerk aan om zich hun verantwoordelijkheid van dag tot dag meer bewust te worden: 'Gij zijt het zout der aarde, gij zijt het licht der wereld' (Mt. 5, 1 3v.). De gelovigen dienen hun onderlinge twisten te overwinnen en niet toe te geven aan de verleiding om de tendensen, gebruiken en verlokkingen van deze wereld te volgen; verenigd in een liefdeband, die vorm moet geven aan het innerlijke leven van de kerk en aan de vormen van uiterlijke tucht die haar eigen zijn, dienen de gelovigen klaar te staan om ten overstaan van de wereld getuigenis af te leggen van hun geloof, 'altijd bereid tot verantwoording aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop die in u leeft' (I Petr. 3,15).
Bij dit gemeenschappelijk streven naar het opwekken van verantwoordelijkheidsgevoel en naar het oplossen van de brandende vraagstukken van deze tijd, is het de taak van de kerk de wereld dat 'supplementum animae' te geven dat door zovelen wordt gevraagd en dat als enige in staat is heil te brengen. Dat verwacht de wereld van vandaag; zij weet immers heel goed dat de schitterende perfectie waartoe wetenschap en techniek haar hebben gebracht, thans een grens heeft bereikt waarachter een duistere afgrond schuilgaat. De mens wordt heden ten dage namelijk in de verleiding gebracht Gods plaats in te nemen en beslissingen te nemen met voorbijgaan van de morele wetten, zodat het gevaar dreigt dat hij de aarde tot een woestijn maakt, de persoon tot een automaat en de broederlijke gemeenschap tot een dwangmatige, geplanificeerde collectiviteit, en dat er vaak dood wordt gebracht waar God juist leven wil. Terwijl de kerk bewondert en met liefde volgt wat het menselijk verstand voortbrengt, wil zij de wereld, die naar leven en liefde dorst, daarom vrijwaren van de gevaren die haar bedreigen. Het evangelie spoort al haar kinderen aan om hun krachten, ja hun leven, in dienst te stellen van hun broeders, in de liefde van Christus: 'Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden' (Joh. 15, 13).
Op dit plechtige ogenblik willen wij al wat wij zijn en alles waartoe wij in staat zijn, in dienst stellen van dat verheven doel, en dat tot onze laatste snik, in het bewustzijn van de taak die Christus zelf ons heeft toevertrouwd: 'Versterk uw broeders' (Lc. 22, 32).
Bij de vervulling van deze zware taak worden wij geholpen door de dierbare herinnering aan onze voorgangers wier welwillendheid en onversaagde kracht ons bij het pausschap tot voorbeeld zullen strekken. In het bijzonder denken wij aan de pastorale resultaten van de pausen van de jongste tijd, zoals Pius XI, Pius XII en Johannes XXIII, die een onuitwisbare indruk hebben nagelaten door hun wijsheid, hun toewijding, hun goedheid en hun liefde jegens de kerk en de wereld in deze verwarde, maar prachtige tijd. Maar onze gevoelens en verering gaan vooral uit naar onze onmiddellijke voorganger, de zeer betreurde paus Paulus Vl. Zijn overhaaste dood, die de mensen verstomd heeft doen staan, geheel in de lijn van de profetische daden waardoor zijn onvergetelijk pontificaat zo uitblonk, heeft een juist licht geworpen op de grootheid van gemoed van deze schitterende en nederige mens, die de kerk de laatste vijftien jaar ondanks geschillen en tegenslagen tot een buitengewone uitstraling heeft weten te brengen en die door zijn geweldige, onvermoeibare, van geen oponthoud wetende werkkracht het Tweede Vaticaans Concilie in daden heeft weten om te zetten en in de wereld de vrede, de tranquillitas ordinis, heeft weten te bewaren. Wij stellen ons ten doel het program dat voor zijn pontificaat kenmerkend was, voort te zetten, in het voetspoor dat door de grootmoedige herder Johannes XXIII onder instemming van zovele mensen is getrokken:
- wij willen dus zonder onderbreking de erfenis voort zetten van het Tweede Vaticaans Concilie, waarvan de wijze richtlijnen nog in praktijk moeten worden gebracht, en waarbij erover moet worden gewaakt dat een mogelijk edelmoedige, doch onvoorzichtige impuls de leer en de zin ervan niet misvormen of dat, omgekeerd, remmende, beangste krachten die vernieuwing en leven brengende impuls niet onderdrukken;
- de kerkelijke tucht willen wij in het leven van de priesters en de gelovigen ongeschonden bewaren; de geschiedenis van de kerk, verrijkt door haar ervaring, heeft de eeuwen door al zoveel voorbeelden van heiligheid en heldhaftige volmaaktheid laten zien bij de beoefening van de evangelische deugden en bij het dienstwerk jegens de armen, de geringen en de weerlozen: Wat dat betreft zullen wij de herziening van het Kerkelijk Wetboek van zowel oosterse als de Latijnse kerk op die manier voortzetten dat de levenskracht van de heilige vrijheid van de kinderen Gods van hechte juridische structuren wordt voorzien;
- wij willen heel de kerk erop wijzen dat haar eerste plicht in de evangelisatie bestaat, waarvan onze voorganger Paulus VI de hoofdlijnen in een gedenkwaardig document beknopt heeft uiteengezet: door het geloof bezield, door Gods Woord gevoed en door de hemelse spijs van de eucharistie gesterkt, dient zij 'te pas en te onpas' (2 Tim. 4, 2) alle wegen te verkennen en alle hulpmiddelen te gebruiken om het woord uit te zaaien, de blijde boodschap te verkondigen en het heil aan te zeggen, zodat de zielen vervuld raken van dorst naar het ware en zij deze op haar beurt door hulp van boven kan versterken. Als alle kinderen van de kerk zich onvermoeibaar inzetten voor de verkondiging en de zending van het evangelie, zullen heiligheid en vernieuwing tot nieuwe opbloei komen in de wereld, die zo naar liefde en waarheid snakt;
- Het oecumenisch streven, dat wij als de laatste wil van onze jongste voorgangers beschouwen, willen wij voortzetten met een onveranderd geloof, een onoverwinlijke hoop en een onuitputtelijke liefde, teneinde dat grote gebod van Christus tot werkelijkheid te maken: 'Mogen zij allen één zijn' (Joh. 17, 21); een gebod dat, kort voor zijn offer op de Calvarieberg, het brandend verlangen van zijn hart duidelijk maakte. De onderlinge betrekkingen tussen de kerken en de verschillende gezindten zijn, zoals ieder kan vaststellen, onophoudelijk met reuzenstappen vooruit gegaan. Maar de verdeeldheid is er niet minder een oorzaak van twijfel, van afkeuring en van ergernis om bij de niet-christenen en de ongelovigen; daarom blijven wij onze volle aandacht wijden aan al wat de eenheid kan bevorderen, zonder afbreuk te doen aan de leer, maar ook zonder te aarzelen;
- geduldig en vastberaden willen wij de kalme, constructieve dialoog voortzetten die Paulus VI, die nooit genoeg te betreuren paus, tot grondslag en program van zijn pastoraal handelen heeft gemaakt en waarvan hij de hoofdlijnen heeft uiteengezet in zijn schitterende encycliek 'Ecclesiarn suam' want de mensen dienen elkaar als mensen te leren kennen, ook zij die ons geloof niet delen, en steeds moeten wij klaar staan om getuigenis af te leggen van het loof dat in ons is en van de taak die Christus ons heeft toevertrouwd, 'zodat de wereld gelove' (Joh. 17, 21)
- tenslotte willen wij de helpende hand bieden bij alle lofwaardige en prachtige initiatieven die de vrede in onze verwarde wereld willen beschermen en versterken. Daarom roepen wij de hulp in van alle goede, rechtvaardige, eerlijke en rechtschapen mensen, opdat zij zich in elk afzonderlijk land mogen verzetten tegen het blinde geweld dat zoveel vernietigt en zoveel verderf en rouw meebrengt en opdat zij de mensen op internationaal vlak mogen brengen tot wederzijdse hoogachting en tot een gezamenlijk streven naar maatschappelijke vooruitgang, naar teruggang van de honger van het lichaam en de onwetendheid van de geest en naar ontwikkeling van de volkeren die minder met aardse goederen bedeeld, maar rijk aan energie en wilskracht zijn.
Zeer geliefde broeders en zonen,
op dit voor ons beangstigende uur, waarop wij echter te gelijk door goddelijke beloften worden gesterkt, willen wij een groet richten tot al onze zonen; wij zouden willen dat ze allemaal hier tegenwoordig waren, zodat wij hen zouden kunnen zien en omhelzen, hen zouden kunnen sterken, vertrouwen zouden kunnen geven en hen om begrip en gebeden voor ons zouden kunnen vragen.
Allen groeten wij:
De kardinalen van het heilig college, met wie wij de tijd hebben doorgebracht die zo belangrijk is gebleken, op wie wij thans vertrouwen en in de toekomst zullen blijven vertrouwen, en die wij danken voor hun wijze raad en de actieve samenwerking die wij van hen zullen krijgen, in de lijn van de overeenstemming die ons door de goddelijke wil tot het toppunt van het apostolisch ambt heeft gebracht;
- wij groeten alle bisschoppen van de kerk van God, die 'ieder hun eigen kerk en allen te zamen met de paus de gehele kerk vertegenwoordigen in een band van vrede, liefde en eenheid' (Lumen gentium 23,) en wier collegialiteit wij krachtig willen bevorderen door hun hulp te vragen bij het bestuur van de wereldkerk, hetzij door deelneming aan de synode, hetzij door middel van de dicasteries van de romeinse curie waaraan zij volgens de geldende wetten kunnen medewerken;
- wij groeten onze geliefde medewerkers die tot taak hebben onze verlangens nauwkeurig uit te voeren en die de eer hebben een taak te verrichten die een heilig leven, een geest van gehoorzaamheid, apostolische ijver en een brandende liefde jegens de kerk van hen vraagt welke de anderen tot voorbeeld is. Van elk van hen houden wij; wanneer wij hen vragen ons even trouw terzijde te staan als zij dat onze voorgangers deden, zijn wij er zeker van dat wij kunnen steunen op hun nuttige arbeid die ons grotelijks zal helpen;
- wij groeten de priesters en gelovigen van het bisdom Rome, met wie wij verbonden worden door de opvolging van de heilige Petrus en door het unieke, uitzonderlijke ambt van deze romeinse zetel die 'heel de gemeenschap van liefde voorzit' (vgl. S. Ignatius)
- heel in het bijzonder groeten wij de leden van het bisdom Belluno, waar wij vandaan komen, en de geliefde en dierbare zonen die te Venetië aan onze zorg waren toevertrouwd; wij denken thans met een oprecht verlangen naar hen terug en herinneren ons het prachtige werk dat zij voor de kerk hebben verricht en de krachten die zij aan het evangelie hebben gewijd;
- in liefde omhelzen wij vervolgens alle priesters, met name de pastoors en al degenen die zielzorg verrichten, vaak in moeilijke omstandigheden of in werkelijke armoede, maar steeds lichtend ondersteund door de genade van hun roeping en gesterkt door de navolging van Christus, 'die de herder en behoeder van onze zielen is' (I Petr. 2, 25);
- wij groeten de mannelijke en vrouwelijke religieuzen die een beschouwend of actief leven leiden en niet aflaten de wereld met het zoete licht van een volmaakte onderhouding van de verheven evangelische tucht te overgieten; wij vragen hen om onophoudelijk 'steeds waarachtiger en duidelijker, aan gelovigen en ongelovigen, Christus te laten zien' (Lumen gentium, 46);
× wij groeten de hele missionaire kerk en alle mannen en vrouwen die op de voorposten van de evangelieverkondiging staan; wij willen hen moed inspreken en onze liefdevolle instemming betuigen; zij dienen te weten dat van al degenen die ons lief zijn, zij ons het liefste zijn. Nooit zullen wij hen in ons gebed en onze zorg vergeten, want zij nemen een heel bijzondere plaats in ons hart in;
- de bewegingen voor Katholieke Actie en de verschillende andere verenigingen die met nieuwe energie bijdragen om de menselijke samenleving tot leven te brengen en tot de 'consecratio mundi', totdat de wereld 'in zijn geheel gegist is' (vgl. Mt. 13, 33), willen wij volledig steunen en op alle mogelijke manieren bevorderen, omdat wij ervan overtuigd zijn dat hun activiteit, wanneer er met de hiërarchie wordt samengewerkt, in onze tijd voor de kerk volstrekt onmisbaar is;
- wij groeten de jongeren en de jeugd, bij wie de hoop op een zuiverder, gezonder en constructiever toekomst berust, en wij sporen hen aan onderscheid te leren maken tussen goed en kwaad, teneinde met de krachtige energie waarover zij beschikken, het goede te kunnen verrichten met het oog op de levenskracht van de kerk en de toekomst van de wereld;
- wij groeten de gezinnen die als het ware 'een huis-heiligdom van de kerk' (Apostolicam actuositatem, 11), ja een echte 'huiskerk' (Lumen gentium, 11) zijn, waar de religieuze roepingen opbloeien, de heilige beslissingen worden genomen en de toekomst van de wereld wordt voorbereid; wij sporen hen aan zich te verzetten tegen de gevaarlijke ideologieën van de genotzucht, waardoor het leven wordt vernietigd, en krachtige mensen te vormen die edelmoedig en evenwichtig zijn en naar het gemeenschappelijk welzijn streven;
- in het bijzonder groeten wij al degenen die in onze tijd lijden. de zieken, de gevangenen, de ballingen en de vervolgden; de werklozen en zij die moeite met het leven hebben; allen die lijden omdat hun katholieke geloof onderdrukt wordt en zij dat niet langer vrijelijk kunnen belijden zonder dat tekort wordt gedaan aan hun rechtmatige rechten als vrije mens en goedwillende burger. Met name denken wij aan het gefolterde land van de Libanon, aan de toestand van het land waar Jezus geleefd heeft, aan de 'Sahel' streek, aan het zo geteisterde India, en aan alle zonen en broeders die in moeilijkheden zijn, hetzij vanwege de maatschappelijke of politieke omstandigheden, hetzij door natuurrampen.
Mensenbroeders van heel de wereld!
Allen hebben wij tot plicht de wereld meer rechtvaardigheid, tot een duurzamer vrede en tot een oprechter samenwerking te brengen; daarom vragen en smeken wij allen, vanaf de meest nederige sociale lagen, die het collectieve netwerk van de naties uitmaken, tot en met degenen die verantwoordelijkheid dragen voor het bestuur van de volkeren, om op doeltreffende en 'verantwoorde' wijze naar de instelling van een nieuwe, rechtvaardiger en oprechter wereldorde te streven.
Een dageraad van hoop komt op over de wereld, ook al dreigt een dichte duisternis met schichten van haat, bloed en oorlog doorkliefd, deze af en toe te verhullen; de nederige plaatsvervanger van Christus, die bevend doch vertrouwvol zijn ambt aanvaardt, staat geheel en al klaar om de kerk en de burgerlijke samenleving zonder enig onderscheid van ras of ideologie te dienen, in de hoop dat er een helderder en kalmer dag voor de wereld moge aanbreken. Alleen Christus kan het licht doen opgaan zonder dat het weer ondergaat, omdat Hij de 'zon van gerechtigheid' is (Mal. 4, 2); maar Hij vraagt om ons aller medewerking. Wat ons betreft zullen wij Hem niet in de steek laten. Wij vragen al onze zonen om ons door hun gebed te helpen, omdat wij daar zoveel vertrouwen in hebben. Vertrouwvol verlaten wij ons op Gods hulp; nu Hij ons tot het ambt heeft geroepen om Hem op aarde te vertegenwoordigen, zal Hij ons zijn almachtige genade niet onthouden. De allerheiligste maagd Maria, de koningin van de apostelen, zal de schitterende ster zijn van ons pontificaat.
Moge de heilige Petrus, 'de grondslag van de kerk', ons door zijn voorspraak en door het voorbeeld van zijn onoverwinlijk geloof en van zijn menselijke grootmoedigheid steunen. De heilige Paulus zij ons tot leidsman; met een apostolisch vuur, dat alle volkeren van de wereld omhelst, zullen wij hem volgen. Onze patroonheiligen mogen ons genadig bijstaan.
Tenslotte schenken wij de wereld in de naam van de Vader, van de Zoon en van de Heilige Geest onze eerste en zeer hartelijke apostolische zegen.