Sitemap | Zoeken | Contact |
Albino Luciani > Teksten en toespraken






Algemene audiëntie op woensdag 27 september 1978

"De liefde"


 

geluidsfragment in het Italiaans

 

'Mijn God, ik bemin U uit geheel mijn hart boven alles, Gij die oneindig goed en ons eeuwig geluk zijt, en uit liefde tot U bemin ik mijn naaste als mijzelf en vergeef ik de beledigingen, die mij zijn aangedaan. O Heer, dat ik U altijd meer beminne'. Dit is een welbekend gebed doorvlochten van bijbelse zegswijzen. Moeder heeft het mij geleerd. Ik bid het meerdere malen per dag, ook nu nog, en zal proberen het u uit te leggen, woord voor woord, zoals een catecheet in de parochie dat zou doen.

 

Wij zijn nu gekomen bij de "derde lamp op weg naar heiliging" van paus Johannes: de liefde. Ik bemin. In de filosofieklas zei mij de professor: Ken je de klokkentoren van de Sint Marcus? ja? Dat betekent, dat hij op enigerlei wijze in jouw geest is binnengekomen. In werkelijkheid is hij gebleven waar hij was, maar binnen in je heeft hij als het ware een verstandelijk portret gevormd. Maar houd je ook van klokketoren van de Sint Marcus? Dat betekent dan dat portret, daar binnen in je, je voortstuwt, je aantrekt, als het ware je brengt en je met je geest doet gaan naar de klokketoren die buiten staat. Kortom, van iets houden betekent: op reis gaan, lopen met het hart naar het voorwerp waarvan je houdt.

 

De 'Navolging van Christus' zegt: wie lief heeft, "currit, volat, laetatur", loopt, vliegt, verheugt zich (Boek III, hoofdstuk V, n.4). God lief hebben is dus een reizen met het hart naar God. Een prachtige reis. Als jongen ging ik op in de reizen beschreven door Jules Verne ('Twintigduizend mijlen onder zee', 'Van de aarde naar de maan', 'De reis om de wereld in tachtig dagen', enz.). Maar de liefde-reizen naar God zijn veel interessanter. Je kunt ze lezen in de levens van de heiligen. De heilige Vincentius a Paulo bijvoorbeeld, wiens feest wij vandaag vieren, is een reus van de liefde: hij heeft God lief gehad zoals men geen vader en geen moeder lief heeft. Hijzelf is een vader geweest voor gevangenen, zieken, wezen en armen. De heilige Petrus Claver, geheel toegewijd aan God, ondertekende: Petrus, slaaf van de negers voor altijd. De reis vraagt ook offers, maar die moeten ons niet doen stil staan. Jezus hangt aan het kruis: je wilt hem een kus geven? Je kunt dan al niet minder doen dan je neerbuigen over het kruis en je laten steken door de doornen van de kroon op het hoofd van de Heer (cfr. Sales, Oeuvres, Annecy, T.XXI, p.153). je kunt geen figuur slaan zoals Petrus, die dapper "leve Jezus" riep op de berg Tabor, waar vreugde was, maar zich niet eens heeft laten zien op de berg van Calvarië, waar gevaar was en droefheid (cfr. Sales, Oeuvres, t.XV,p.140). De liefde tot God is ook een geheimnisvolle reis: Ik vertrek namelijk niet als God niet eerst het initiatief neemt. "Niemand - zo heeft Jezus gezegd, kan tot Mij komen, indien de Vader hem niet trekt" (Joh. 6,44). De heilige Augustinus vroeg zich af: maar waar blijft dan de vrijheid van de mens? Maar God, die die vrijheid heeft gewild en gemaakt, weet hoe Hij haar kan respecteren, en toch de harten kan brengen tot het punt, dat Hij bedoelt: "parum est voluntate, etiam voluptate traheris"; God trekt je niet slechts zo, dat je ook zelf wilt, maar zelfs op zo'n manier dat je het prettig vindt om aangetrokken te worden (Augustinus, In Joh. Evang., Tr. 26,4).

 

Uit geheel mijn hart. Hier wordt het bijvoeglijke naamwoord "geheel" benadrukt. Het totalitaire in de politiek is een lelijk ding. Maar in de godsdienst is een totaliteit van ons naar God heel goed. Er staat geschreven: "Gij zult de Heer, uw God, beminnen met geheel uw hart, met geheel uw ziel en met al uw krachten. Deze geboden, die Ik u heden geef, moeten gegrift staan in uw hart, gij zult ze doorgeven aan uw kinderen, gij zult erover spreken, wanneer gij gezeten zijt in uw huis, wanneer gij naar bed gaat en wanneer gij opstaat. Gij zult ze binden als een teken op uw hand. Zij zullen voor u zijn als een hanger tussen de ogen en gij zult ze schrijven op de deurposten van uw huis en op uw poorten" (Deut. 6,5-9). Dat herhaalde "geheel" dat met zoveel nadruk op de praktijk is gericht, dat is werkelijk het vaandel van het christelijk maximalisme. En dat is goed. God is te groot, te zeer heeft Hij recht op ons, dan dat wij Hem, als aan de arme Lazarus, ternauwernood wat kruimels van onze tijd en van ons hart kunnen toewerpen. Hij is het oneindige Goed en zal ons eeuwig geluk zijn: het geld, de genoegens, het fortuin van deze wereld, in verhouding tot Hem, zijn nauwelijks brokstukken van het goed en vluchtige ogenblikken van geluk. Het zou niet wijs zijn zoveel van onszelf te geven aan die dingen en maar weinig van ons aan Jezus.

 

Boven alles. Nu komen we aan een directe vergelijking tussen God en de mens, tussen God en de wereld. Het zou niet juist zijn te zeggen: "Of God of de mens". Men moet "èn God èn de mens" beminnen; deze laatste echter nooit meer dan God, of tegenover God, of evenveel als God. Met andere woorden: de liefde tot God moet wel boven alles staan, maar is niet exclusief. De bijbel verklaart Jacob heilig (Dan. 3,35) en door God bemind (Mal. 1,2; Rom. 9,13), hij laat hem ons zien, hoe hij zich verbond om zeven jaar te werken om Rachel als zijn echtgenote te verwerven: "en het leken hem maar enkele dagen, die jaren, zo groot was zijn liefde voor haar" (Gen. 29,20). Franciscus van Sales geeft over deze woorden een kort commentaar: "Jacob - zo schrijft hij, - bemint Rachel met al zijn krachten, en met al zijn krachten bemint hij God; maar hij bemint daarom niet Rachel als God noch God als Rachel. Hij bemint God als zijn God boven alles en meer dan zichzelf; hij bemint Rachel als zijn vrouw boven alle vrouwen en als zichzelf. Hij bemint God met een absolute en oppermachtig hoogste liefde, en Rachel met een hoogste echtelijke liefde; de ene liefde is niet tegengesteld aan de andere, want die voor Rachel doet niets te kort aan de hoogste voorrang van de liefde tot God" (Oeuvres, t.V, p.175).

 

En uit liefde tot U bemin ik mijn naaste. We staan hier tegenover twee liefdes, die "tweeling-zusters" en onafscheidelijk zijn. Sommige mensen kun je gemakkelijk liefhebben; met anderen is het moeilijk; zij zijn ons niet sympathiek, hebben ons beledigd of kwaad gedaan; pas wanneer ik God serieus bemin, kom ik ertoe ook hen te beminnen, als kinderen van God en omdat Hij het van mij vraagt. Jezus heeft ook bepaald hoe wij de naaste moeten beminnen, namelijk niet alleen met het gevoel maar metterdaad. Dat is de manier, heeft Hij gezegd: 'Ik zal U vragen: Ik had honger in de persoon van mijn broeders, de allerkleinsten, hebt gij mij te eten gegeven? Hebt gij mij bezocht, toen ik ziek was?' (cfr. Mt. 25,34vv.).

 

De Catechismus vat deze en andere woorden van de bijbel tezamen in de dubbele lijst van de zeven werken van lichamelijke en de zeven van geestelijke barmhartigheid. De lijst is niet volledig en zou moeten worden bijgewerkt. Over de hongerenden, bij voorbeeld, is het tegenwoordig geen kwestie meer van enkelingen, het geldt voor gehele volkeren.

Wij herinneren ons allen de grote woorden van Paus Paulus VI: "De volkeren van de honger stellen tegenwoordig op dramatische wijze hun vragen aan de volkeren van de overvloed. De Kerk is ontsteld bij die kreet van angst en roept iedereen op om met liefde antwoord te geven aan de eigen broeder" (Populorum Progressio, n.3). Hier voegt zich bij de liefde ook de rechtvaardigheid, "want - zo zegt verder Paulus VI, het persoonlijk eigendom geeft aan niemand een onvoorwaardelijk en absoluut recht. Niemand is gerechtigd voor zijn eigen exclusief gebruik opzij te leggen, wat hij niet nodig heeft, wanneer aan anderen het nodige ontbreekt" (Populorum Progressio n.22). Daarom "wordt iedere uitputtende bewapeningswedloop een onverdraaglijk schandaal" (Populorum Progressio, nr.53).

 

In het licht van deze krachtige uitdrukkingen kan men zien hoe ver - enkelingen en volkeren - nog verwijderd zijn van dat 'anderen beminnen als onszelf', dat het gebod is van Jezus.

Een ander gebod: Ik vergeef de beledigingen die mij zijn aangedaan. Het lijkt wel of de Heer aan die vergiffenis de voorrang geeft boven de eredienst: "Als gij uw gave komt brengen naar het altaar en daar schiet u te binnen dat uw broeder iets tegen u heeft, laat dan uw gave voor het altaar achter, ga u eerst met uw broeder verzoenen en kom dan terug om uw gave aan te bieden" (Mt. 5,23-24).

 

De laatste woorden van het gebed zijn: Heer, dat ik U altijd meer beminne. Ook hier is er gehoorzaamheid aan een gebod van God, die in ons hart de dorst naar vooruitgang heeft gelegd. Van de paalwoningen, van de holen en van de eerste hutten zijn wij gekomen tot huizen, paleizen, wolkenkrabbers; van de reizen te voet, op de rug van een muilezel of kameel, naar wagens, treinen, vliegtuigen. En men wil altijd verder vooruit met steeds snellere vervoersmiddelen, naar steeds verdere doelen. Maar - zoals wij gezien hebben God beminnen is ook een reis: God wil dat die steeds flinker en volmaakter wordt volbracht. Hij heeft aan al de zijnen gezegd: "Gij zijt het licht van de wereld, het zout van de aarde" (Mt. 5,8); "weest volmaakt zoals uw vader in de hemel volmaakt is" (Mt. 5,48). Dat wil zeggen God niet 'maar een beetje' beminnen, maar zeer veel; niet blijven staan waar men is aangekomen, maar met Zijn hulp, vooruitgaan in de liefde.